Blogs

Arbeidsmarkttransitie is ook maar een woord

… maar kan wel een grote impact hebben. Mijn stellingname is dat we in een transitiefase zitten. Dat maakt een analyse en het geven van oplossingsrichtingen precair. Maar politieke partijen moeten vooruitzien. In deze blog wil ik hun analyses van de arbeidsmarkt­vraagstukken en de oplossingsrichtingen behandelen en van kanttekeningen voorzien.

De commissie Borstlap en de WRR

De arbeidsmarkt is flink uit het lood geslagen. Er zijn structurele onevenwichtigheden aanwezig in de economie en de arbeidsmarkt. Dat wordt breed onderschreven, ter linker- en rechterzijde. Er worden veel analyses gemaakt en beelden geschetst. Daar is de commissie Borstlap (In wat voor land willen wij werken?, 2020) die constateert dat er grote verschillen zijn in de bescherming en equipage tussen verschillende categorieën werkenden. Daardoor komen groepen werkenden in de knel en staan de sociale zekerheid en maatschappelijke voorzieningen onder druk. Naast enkele vooruitstrevende adviezen op individuele ontwikkeling en inkomen, kiest de commissie op het gebied van arbeidsverhoudingen voor een behoudende koers. Vanuit een meer juridisch getinte invalshoek opteert de commissie voor een koers tegen flexibilisering en een overzichtelijk stelsel van arbeidscontracten. Zie ook mijn vorige column.

Aan de andere kant Volgens één van de bredere analyses, van de WRR (Het betere werk, 2020), stellen technologisering, flexibilisering en intensivering van werk dusdanige uitdagingen dat de grip van mensen op geld, werk en leven onder zware druk wordt gezet. De analyse van de WRR neemt dus flexibilisering van de arbeidsverhoudingen als uitgangspunt en doet 9 behartenswaardige aanbevelingen om de grip op werk en geld te vergroten en de kwaliteit van leven te verbeteren. Deze zijn gericht op versterking van individuele en collectieve ontwikkelingsmogelijkheden. En bieden een handelingsperspectief voor het bevorderen van goed werk in het belang van de brede welvaart.

Flexibilisering

Flexibilisering is dus wel een dingetje in de discussies over de arbeidsmarkt en de verdelings­vraagstukken op het terrein van werk en inkomen. Het is een onderwerp waarop gepassioneerde stellingnames worden ingenomen en in het politieke en sociaaleconomische debat verhit over van mening wordt verschild. Laten we daar dan eens op inzoomen.

Flexibilisering, zoals een van de definities op internet (encynlo.nl) wordt omschreven als "verzamelnaam voor processen en maatregelen die bijdragen aan een soepeler werking van de arbeidsmarkt; arbeidsvoorwaarden worden afgestemd op wensen van zowel werknemers als werkgevers". Dit klinkt wel heel idyllisch, en zo werkt het in de praktijk helaas niet. Maar, laten we eerst met het goede nieuws beginnen.

Emancipatie

De groei in de werkgelegenheid vanaf 1990 is vooral te verklaren door toetreding tot de arbeidsmarkt van hoog opgeleiden en vrouwen. Door de overgang van een industriële economie naar een diensteneconomie past de klassieke tijdsindeling van de 8-urige werkdag met strikte scheiding werk-privé niet meer. Deeltijdwerk is daardoor gigantisch toegenomen, met name bij een groep die eerder moeizaam tot de arbeidsmarkt toetrad, nl. vrouwen. Deze emancipatie is mogelijk gemaakt door de toename van het tweeverdienersmodel in huishoudens en maatschappe­lijke arrangementen als kinderopvang (zie Salverda, W. en Brals, D.,'Opleiding, deeltijd en huis­houden, meritocratie op de arbeidsmarkt sinds 1990' in: Meritocratie, P. de Beer en M. van Pinxteren eds., 2016). Flexibilisering staat vanuit die context bezien voor emancipatie.

Maar ook voor de hoogopgeleiden werkt flexibilisering emancipatoir, onder andere door de formidabele opkomst van zelfstandigen vanaf 2000. Ik zal niet meteen beweren dat de zzp'er het socialistische ideaal van de vrijgemaakte arbeider benadert, maar de zzp'er die bewust gekozen heeft voor zelfstandigheid doet dat onder andere om meer zeggenschap over (kwaliteit van) werk en leven te hebben (zie ook citaat van Bram van Ojik in column van Ivo Kuijpers). Het slechte nieuws is de keerzijde van deze flexibilisering, nl. dat er nieuwe afhankelijkheden en onzekerheden ontstonden.

Precarisering en polarisatie

Er zijn twee arbeidsmarkten ontstaan, met verschillende soorten arbeidsverhoudingen. Aan de bovenkant de hoger opgeleide en kennisintensieve functies. Deels in vaste en deels in flexibele constructies werkzaam, maar in beide gevallen met goede arbeidsvoorwaarden en zekerheden. En aan de onderkant van de arbeidsmarkt een groeiende voorraad lager en ongeschoolde functies met precaire arbeidsvoorwaarden. De hoogopgeleide zzp'er en de laaggeschoolde oproepkracht als de uitersten van deze polarisatie (overigens heeft nog steeds het grootste deel van de werkzame beroepsbevolking een vast arbeidscontract).

Evenwel zijn door de explosieve groei van deze groepen de sociale zekerheid en maatschappelijke voorzieningen voor alle werkenden onder druk komen te staan. En covid-19 heeft genadeloos blootgelegd dat het ijs waarop veel werkenden zich in de hedendaagse arbeidsverhoudingen begeven flinterdun is. Velen zakken buiten hun wil en invloedssfeer door die vloer heen. Zij zijn niet of nauwelijks gewapend tegen de aloude risico's van verlies van inkomen door ziekte/arbeids­ongeschiktheid en wegvallen van werkgelegenheid of opdrachten. Door de inrichting van de arbeidsverhoudingen kunnen steeds grotere groepen minder aanspraak maken op ondersteuning die de traditionele werknemers hebben.

Het sociale weefsel kraakt in al zijn voegen en op zich wil iedereen de verliezers op de arbeidsmarkt op de een of andere manier beschermen. Tijd om na te denken over een structureel andere inrichting van het maatschappelijk bestel, te beginnen met de arbeidsverhoudingen, zou je denken. Maar er heerst aan de ene kant van het politieke spectrum de gedachte dat het allemaal niet zo'n vaart zal lopen met de vernieuwing en de onevenwichtigheden. Met een 'terug naar het oude normaal'-houding kunnen de vraagstukken getackled worden. Aan de andere kant is er de gedachte dat een 'nieuw normaal' moet gaan ontstaan met behulp van radicale koerswijzigingen, zij het soms met 'oude' oplossings­richtingen.

Programma's politieke partijen

Hoe staan de politieke partijen hierin? Zij moeten een plan voor de toekomst voorleggen.  De programma's die we nu kennen, van D66, Groen Links en SP (zie ook de artikelen hierover op zipconomy), zijn wat dat betreft teleurstellend. En van de partijen die hun programma nog niet hebben vastgesteld kun je weinig verwachten, hun standpunten kun je afleiden uit hun gedragingen en uitingen. Alle partijen wensen meer zekerheid voor de burger en de werkende, de zelfstandige en flexwerker incluis. Dus collectieve regelingen en rechten voor zelfstandigen om pensioen op te bouwen en arbeids­ongeschiktheid te verzekeren. De linkse partijen deinzen ervan terug om de 'vaste' arbeidsrelaties te flexibiliseren, in weerwil van de redenering die Borstlap wel consequent doortrekt. Het vaste contract is en blijft de norm voor de linkse partijen. Van de SP is dat nog wel te verwachten, maar binnen GroenLinks waren ook andere geluiden te horen. D66 laat hierop een opvallend radicaal geluid horen. Deze partij pleit voor de vrije keuze voor de arbeidsrelatie ongeacht het contract en collectief onderhandelen voor zelfstandigen. Weliswaar juridisch lastig, maar goed, het juridische vertoog loopt altijd achter op de maatschappelijke ontwikkelingen.

Wat opvalt is dat in deze programma's nog geen zicht wordt geboden op een structurele andere inrichting van het maatschappelijk bestel. Er ontbreekt kortom een breed omvattend beeld van hoe overheid, markt en burger zich tot elkaar verhouden en hoe de arbeidsmarkt vanuit dat perspectief kan bijdragen aan een zinvolle en duurzame inrichting van scholing, werk en zorg.  Misschien ontbreekt het beeld of idioom voor een dergelijke schets. We weten namelijk nog niet precies hoe de arbeidsrelaties er over een paar jaar bijstaan. Net zoals de 19e eeuwse keuterboeren vlak voor de eerste industriële transitie in Nederland, hangend over het boerderijhek, turend in de verte en vredig lurkend aan hun pijp, zich geen voorstelling konden maken van het werk dat zij enige jaren later in de grote fabrieken in de stad zouden gaan verrichten. Dat laatste werd het nieuwe normaal van medio 20e eeuw, met termen als CAO, vakbonden, polderoverleg, 8-urige werkdag enz. En misschien moeten wij op onze beurt op zoek naar woorden en beelden voor het nieuwe normaal op de arbeidsmarkt van medio 21e eeuw. Wie denkt te weten hoe dat eruit ziet, mag het melden etienne@prae-advies.nl.

Etienne Lemmens, senior onderzoeker.

Etienne Lemmens, senior onderzoeker.